In de Woondeal 2.0 werken gemeenten, woningcorporaties, zorginstellingen en zorgkantoren in de regio Stedendriehoek samen en maken ze afspraken over voldoende en passende huisvesting voor ouderen. Gezien de sterke stijging van het aantal ouderen en het tekort aan woningen en zorgpersoneel is dat een flinke opgave. Sensirebestuurder Margje Mahler: ‘Het wordt heel spannend hoe we dit gaan doen, maar samen gaat het ons lukken.’
De regionale samenwerking en afspraken binnen de Stedendriehoek zijn hard nodig om de komende jaren te zorgen voor voldoende woningen en goede zorg voor ouderen. Programmamanager Edwin Koning: ‘We hebben in de regio beperkte middelen en ruimte, we hebben elkaars expertise nodig om goede en efficiënte keuzes te maken.’
Margje. ‘Voorheen dachten we dat één partij alles zou kunnen oplossen. Maar de ervaring leert dat “schoenmaker, blijf bij je leest,” een belangrijke wijsheid is. Als we een goed en gevarieerd woningaanbod willen, is de expertise van de woningcorporatie nodig. Zorgorganisaties weten op hun beurt het beste hoe je zorg organiseert. En gemeenten weten wat nodig is voor leefbare wijken.’
In de woondeal worden namelijk niet alleen afspraken gemaakt over het aantal woningen en voldoende en goede zorg, maar ook over een prettige leefomgeving. Programmamanager Edwin: ‘Naast een nieuwe of aangepaste woning waar ouderen lang kunnen blijven wonen met zorg en ondersteuning thuis, hebben ouderen ook behoefte aan sociale contacten in hun directe omgeving.’
Margje vult aan: ‘Mensen op hogere leeftijd zijn vaker eenzaam. En die eenzaamheid voorkom je niet door zorg te leveren. We hebben dus ook iets aan sociale samenhang te doen, zodat mensen in hun buurt in contact komen met elkaar.’
In de woondeal wordt aangesloten bij de behoefte van mensen: ouderen willen graag zo lang mogelijk in de eigen omgeving wonen en zelfredzaam blijven. Het is dus belangrijk om binnen de bestaande woonvoorraad te zoeken naar passende huisvesting. Daar horen aanpassingen aan de huizen en leefomgeving waar mensen nu wonen nadrukkelijk bij.
Tegelijkertijd levert dat nieuwe dilemma’s op. Margje: ‘Het is goed dat ouderen een badkamer en slaapkamer laten bouwen op de begane grond, zodat ze niet meer hoeven traplopen als dat niet meer gaat. Maar daarmee staat wel hun bovenverdieping leeg. Terwijl jonge gezinnen geen geschikte woning kunnen vinden.’
Edwin: ‘Daarom moeten we met elkaar in gesprek blijven. En bijvoorbeeld ook de regelgeving voor andere vormen van samenwonen makkelijker maken, zoals voor hospitaverhuur.’
Margje vult aan: ‘We maken binnen de woondeal ook afspraken over hoe we ervoor zorgen dat mensen die willen doorstromen naar een toekomstbestendige woning dat daadwerkelijk kunnen. Mensen zijn best bereid te verhuizen als de overgang maar niet te groot is. Met elkaar verkennen we hoe we dit mogelijk maken zodat woningen zo veel mogelijk passen bij de wensen van ouderen.’
Ook het bouwen van nieuwe woonvormen is onderdeel van de woondeal. Edwin: ‘De Knarrenhof in Zutphen is een mooi bijvoorbeeld van een nieuwe collectieve woonvorm. Daar is een mix ontstaan van ouderen en jongeren. Er is een gemeenschappelijke tuin en ruimte. Maar ook bijvoorbeeld minder parkeergelegenheid omdat daar minder behoefte aan is dan op andere plekken.’
Zulke woonvormen zijn tot nu toe best schaars. Margje: ‘Knarrenhofjes zijn ook niet de oplossing voor alles. In een dorp spelen andere behoeftes dan in de stad. We hebben juist verschillende oplossingen nodig om de complexe puzzel op te lossen. Diversiteit is nodig, zodat het aanbod beter aansluit bij de verschillende wensen van mensen.’
Daarbij is het nodig dat mensen zich meer bewust worden van hun woontoekomst. Zodat ze zelf voorbereidingen treffen op het ouder worden en nadenken over welke woonvorm daarbij past. Margje: ‘We zien nu dat mensen daar vaak te laat mee zijn. Het zit in mensen om te denken dat een val van de elektrische fiets of ziekte hen niet overkomt. Maar als het wel gebeurt, is er soms acuut zorg of andere huisvesting nodig. Vaak blijkt de gewenste huisvesting dan niet beschikbaar.’
Het is dan ook belangrijk dat mensen hierover met elkaar in gesprek gaan. ‘Met elkaar maar ook met de huisarts, welzijn, sociaal werk of de wijkverpleging,’ stelt Margje. ’Zij komen achter de voordeur en zien welke mensen kwetsbaarder worden.’
De uitdagingen voor ouderenhuisvesting zijn dus groot. Dat neemt niet weg dat er veel hoopgevende nieuwe ontwikkelingen zijn. Margje geeft een voorbeeld: ‘Vroeger kwam er twee keer per dag iemand langs voor het aantrekken van steunkousen. Dankzij digitale middelen, in dit geval in de vorm van instructiefilmpjes en een oefensok, kunnen nu veel meer mensen zelf de kousen aantrekken of met hulp van een mantelzorger. Dat verlicht de druk op personeel.’
Tot slot geven Edwin en Margje aan dat het in de wijken niet alleen gaat om wat mensen niet meer kunnen, maar ook om wat ze wél kunnen bijdragen. Margje: ‘We hebben straks een grote groep vitale ouderen die met pensioen is en tijd heeft. Daar zit een enorm potentieel aan mensen die kunnen bouwen aan de gemeenschappen.’
Edwin: ‘Heel veel mensen willen helpen, dat zie ik ook in mijn eigen wijk. We moeten de vraag alleen niet te groot maken. Mensen willen best de kliko van de buurman buiten zetten als die dat zelf niet meer kan. Of even aanbellen bij de buurvrouw als die, in tegenstelling tot haar normale routine, om elf uur nog niet naar buiten is geweest.’
Margje: ‘Er zit een enorme kracht in onze gemeenschappen. Laten we die nog veel meer zichtbaar maken.’